Rommert Beeltje
Rommert Elisa Beeltje is geboren (17 juli 1908) en getogen in Apeldoorn. Zijn ouders zijn Friezen die naar Apeldoorn komen als vader een aanstelling krijgt als onderwijzer aan de Rijksleerschool aan de Molleruslaan. Rommert kan goed leren en gaat naar de Koninklijke HBS, wat nu de KSG is. Hij houdt van lezen, vooral van cowboyverhalen, en ook van reizen en lekker eten en drinken. Hij is een beetje een Bourgondiër...
Na zijn eindexamen in 1926 moet hij zijn dienstplicht vervullen; hij komt in Kampen bij het Regiment Wielrijders. In die periode haalt hij allerlei diploma's, omdat hij boekhouder/accountant wil worden.
Rommert gaat werken bij Talens, maar wordt in de crisistijd ontslagen omdat er mensen uit moeten en hij geen kostwinner is.
In 1936, Rommert is dan 28 jaar, trouwt hij met Jantine Tjepkema die hij kent sinds de HBS. Ze gaan wonen naast haar ouders aan de Billitonlaan.
Rommert vindt weer werk, nu bij een Technisch Handelsbureau, waar hij een goede functie krijgt in de bedrijfsadministratie. Ook voor andere kleinere bedrijven verzorgt hij de boekhouding, o.a. voor het café van zijn oom, café Beeltje, op de hoek van de Soerenseweg en de Koning Lodewijklaan. In die tijd is dat een bekende Apeldoornse kroeg.
Dan breekt de oorlog uit.
Over zijn activiteiten in die tijd is weinig bekend. Hij zit bij de Binnenlandse Strijdkrachten. Deze organisatie bestaat sinds september 1944 na de bundeling van de tot dan toe op zichzelf opererende verzetsgroepen. Rommert is er waarschijnlijk groepscommandant.
In november 1944 wordt hij verraden. Een 16-jarige jongen die ruzie heeft met zijn vader, vertelt 3 contactadressen van zijn vader aan de Sicherheitsdienst. Eén van die adressen is Billitonlaan 25, de woning van Rommert.
De Duitsers voelen zich in het najaar van 1944 al behoorlijk in het nauw gedreven en treden vaak bruut op: ook bij de aanhouding van Rommert wordt grof geweld gebruikt als in zijn huis wapens en ander belastend materiaal worden aangetroffen.
Hij wordt overgebracht naar kamp Amersfoort, waar hij zijn schoonvader en zwager weer tegenkomt die 2 weken eerder zijn opgepakt. In een brief vanuit Amersfoort naar zijn vrouw en 2 jonge kinderen schrijft Rommert dat ze zich geen zorgen over hem moeten maken. Hij wenst hen prettige kerstdagen en een gelukkig nieuwjaar en herinnert zijn vrouw er aan om de verzekering en de huur op tijd te betalen.
Op 2 februari 1945 laat hij in een kort briefje weten dat hij op transport gaat maar niet weet waarheen. Achteraf is dit het laatste levensteken dat van hem is vernomen.
Hij wordt getransporteerd naar het concentratiekamp Neuengamme bij Hamburg en vervolgens ingezet bij de bouw van een nieuw concentratiekamp Wöbbelin.
Dat kamp wordt gebouwd voor de opvang van gevangenen uit andere concentratiekampen die door de geallieerde opmars zouden kunnen worden bevrijd. De leefomstandigheden in dit kamp zijn abominabel. In kamp Wōbbelin zijn in 10 weken meer dan 1000 gevangenen omgekomen als gevolg van mishandeling, ontberingen, ziekte en uitputting.
Na de bevrijding is er nog jaren hoop geweest dat hij op een goede dag zou terugkeren. Behalve met deze wurgende onzekerheid heeft het gezin Beeltje in de jaren na de oorlog te kampen met zeer moeilijke financiële omstandigheden.
Op basis van getuigenverklaringen heeft het Rode Kruis in 1948 geconcludeerd dat Rommert omstreeks 25 maart 1945 in Wöbbelin overleden is aan de gevolgen van longontsteking en dysenterie.
Ook schoonvader en zwager Tjepkema hebben de oorlog niet overleefd.
Op vragen van haar kinderen heeft de vrouw van Rommert later nooit veel antwoorden kunnen of willen geven; ze zei dan alleen maar: 'Je moet trots zijn op je vader'.
In 1952 is aan de nabestaanden van 40 omgekomen Apeldoornse verzetsmensen het Mobilisatie-oorlogskruis uitgereikt. Deze postume onderscheiding voor Rommert is door zijn vrouw in ontvangst genomen.