De Dwangarbeider
Eén van de kolommen van het stadhuis op de markt ziet er anders uit dan de overige. Een ijzeren ring op de grond voorkomt dat er fietsen tegen worden geplaatst. Van dichtbij is tegen de kolom een beeldje te zien: het kleine monument De Dwangarbeider dat een herinnering is aan de razzia's van 2 oktober en 2 december 1944, de gruwelijke tocht naar het dwangarbeiderskamp in Rees en de slachtoffers van dat kamp.
Rond om de ijzeren plaat is te lezen: Voor allen die uit Apeldoorn zijn afgevoerd. Hun menselijke waardigheid werd met voeten getreden.
Het verhaal achter het monument begint op 29 september 1944. Een oproep van de Duitsers in de Nieuwe Apeldoornsche Courant voor arbeidskrachten werd gesaboteerd. Ook aanplakbiljetten hadden geen effect. De Duitsers wilden 4000 mannen inzetten, maar de volgende morgen stonden er slechts zeven (anderen zeggen 36). De reactie van de bezetter was gruwelijk.
Op 30 september werd een verzetsgroep gearresteerd; zes van hen en twee geallieerde vliegers werden gefusilleerd in de vroege ochtend van 2 oktober. De lijken werden op acht plaatsen in de stad neergelegd.
Op datzelfde moment werd Apeldoorn omsingeld en geluidswagens riepen om dat alle mannen tussen 16 en 55 jaar zich moesten melden op het Marktplein. Op het marktplein stonden uiteindelijk ongeveer 11.000 (een andere bron vermeldt 6000) mannen, waarvan er 4000 in lange rijen werden afgevoerd langs het Apeldoorns Kanaal om te werken aan de IJssellinie. Na enkele weken waren zo'n 3500 van hen terug, 500 mannen bleven achter.
Pogingen in begin november om via oproepen nieuwe spitters te krijgen mislukten. Daarom besloten de Duitsers een razzia te houden op 2 december. Weer gingen er executies aan vooraf: twaalf mannen werden doodgeschoten bij de Willem III-kazerne.
Weer was de markt verzamelplaats voor zo'n 11.000 mannen. De selectie leverde 4500 mannen op voor de arbeidsinzet. 's Avonds werden ze afgevoerd naar het station en in twee treinen geladen, die via verschillende routes naar Duitsland vertrokken.
Eén trein is in de ochtend van 3 december beschoten door Engelse jachtbommenwerpers bij Werth in de buurt van Bocholt. Daarbij kwamen tenminste 19 dwangarbeiders om en er waren veel gewonden. De tweede trein kwam met veel vertraging aan in Elten. Op 5 december werd de groep gesplitst naar leeftijd: 40 jaar of ouder bleef in Elten (of Zevenaar); de meesten van deze groep konden snel weer naar huis. De jongeren gingen lopend, via Emmerich, naar Rees, waar ze ’s avonds laat aankwamen.
Kamp Rees was ingericht in een oude dakpannenfabriek met open loodsen, een grote tent en een paar bijgebouwen. De open loodsen en de tent dienden als huisvesting. Die was veel te krap en men lag op te weinig stro. Tot overmaat van ramp veranderde dat al gauw in blubber en vette klei. Er was geen sanitair, pas later een paar primitieve latrines, geen licht en verwarming, te weinig kleding en voedsel. In dit kamp en dat in het nabijgelegen Bienen waren mannen uit heel Nederland ondergebracht, onder wie ongeveer 850 Apeldoorners. Er waren ook buitenlandse krijgsgevangenen. In totaal ging het gemiddeld om een kampbevolking van zo'n 3000 man.
De hele dag, ook zondag, moesten de dwangarbeiders graven aan kilometerslange tankgrachten van minimaal twee meter diep, bedoeld om de geallieerde opmars tegen te houden. Zelfs voor mensen die gewend waren aan zware arbeid, was dit niet vol te houden. Het werk ging door onder alle weersomstandigheden, regen, sneeuw, vorst, terwijl bijna niemand beschikte over enigszins beschermende kleding. En schoeisel ging al gauw kapot in de zware klei. De behandeling door de kampleiding was zeer slecht: er waren speciale ranselhokken en voor het minste of geringste werd het weinige voedsel ingehouden.
Er zijn diverse succesvolle vluchtacties georganiseerd door het verzet in nabijgelegen Nederlandse dorpen. Ook is een aantal mannen zelfstandig uit het kamp gevlucht. Geschat wordt dat het gaat om 1700 ontsnapte dwangarbeiders.
Degenen die in Rees bleven, kregen het steeds moeilijker. Er was een verschrikkelijke luizenplaag en ziekten grepen om zich heen. Pas na weken kwam er een piepkleine ziekenboeg met slechts vier verplegers en veel te weinig middelen. Vanaf januari 1945 stierven dagelijks negen mannen per dag. Tot 25 maart 1945 zijn 247 doden geregistreerd. Op die dag is het kamp bevrijd door de Schotten: de meeste Apeldoorners hadden toen Rees al verlaten. Veel overlevenden kwamen lichamelijk en geestelijk ziek thuis.
Het heeft lang geduurd voordat er een monument was om dit stuk Apeldoornse oorlogsgeschiedenis te herdenken. Uiteindelijk kwamen er in 2005 twee monumenten, beide een initiatief van Arend Jan Disberg, de zoon van één van de dwangarbeiders. Het eerste monument is het hier beschreven monument bij het stadhuis, het tweede is het boek De verzwegen deportatie, Apeldoornse nachtmerrie in Rees. Het boek bevat een algemeen gedeelte over de razzia's, het transport naar Rees, het leven in het kamp en de naoorlogse periode. Het tweede deel is een verzameling van 105 persoonlijke verhalen van ex-dwangarbeiders of hun familieleden. De verhalen zijn verslagen van gesprekken die Arend Jan Disberg met de betrokkenen heeft gevoerd.
De executies rond de razzia's in Apeldoorn van 2 oktober en 2 december 1944, de beschieting van de trein bij Werth en de ontberingen in kamp Rees hebben in totaal 79 Apeldoorners het leven gekost.
Zie ook De Verzwegen Deportatie - Apeldoornse Nachtmerrie in Rees en www.dwangarbeidersapeldoorn.nl